'Jong Talent 2006, Academie Minerva'
De ordening die ik in mijn werk laat zien is afhankelijk van een beperkt gebruik van beeldmiddelen, dit zijn: de primaire- en complementaire kleuren, de geometrische vorm en het raster.
Voor het maken van mijn schilderijen is kleur het uitgangspunt, hoewel de vorm zeer zeker bijdraagt aan het totaalbeeld en er een samenwerking tussen vorm en kleur noodzakelijk is.
Vorm en kleur zijn van tevoren bepaald, maar mijn inspiratie ligt in mijn verwondering over de werking van de kleur.
Door de werking van koude- en warme kleuren ten opzichte van elkaar creëer ik optische effecten, zoals vibreren en/of nabeeld. Hiervoor is het essentieel dat de kleuren gaan stralen.
Dit bereik ik doordat ik de verf zo dun mogelijk aan breng in de vorm, de witte ondergrond van het paneel bepaalt de hoeveelheid doorschijnend licht, die noodzakelijk is om de straling van de kleur mogelijk te maken.
Dit houdt ook in dat er beeldelementen in de verdeling van het vlak nodig zijn die geen of minder licht doorlaten en daardoor het contrast tussen licht en donker bewerkstelligen.
In elk afzonderlijk vormelement is mijn gevoelsmatige beleving van kleur aanwezig.
Ik begin ergens in het midden met een van te voren vastgesteld patroon van vorm en kleur, tijdens het werkproces naar de randen toe moet ik er voor zorgen dat ik uitkom wat het gehele patroon betreft.
Het aanbouwen in rijen, de vormelementen zijn niet geheel gelijk aan elkaar, ze zijn zo recht mogelijk getekend, maar verraden een zekere of onzekere hand.
De kleuren zijn niet steeds gelijk gedoseerd, ik weeg nauwkeurig af op welke plaats in het beeldvlak deze verschillen voor moeten komen.
De systematische herhaling van de individuele, gekleurde vorm leidt tot patroonvorming, ik zie het als een vlechtwerk. Het schilderij reageert gevoelig op licht.
Tijdens het maken beleef ik een meditatieve ervaring, die vanuit de concentratie komt.
Gericht op de optische, esthetische en de meditatieve waarneming van de verschijningsvorm van het kunstwerk.